23 april 2013

Jan Cornelis Vischkil werd met een hout geslagen

De kerk van de Sint Anthoniepolder
De ouderlingen Willem Huychen en Gijsbert Adriaensz. waren op 23-4-1639 aanwezig ten huize van ds. Cornelis van Cruyskercke in de Sint Anthoniepolder. Allereerst ontvingen zij Cornelis Claesz. Suydtdijck, die zich beklaagde dat Jan Cornelisz. Vischkil hem in een schotschrift had beledigd, waardoor "sijne eere, name ende faem nadelich waeren te lasten geleit". Jan, die vervolgens werd binnengelaten, beweerde dat Cornelis Claesz. hem onlangs in diens huis "geweldichlick" met een hout had geslagen. Daarvoor had Cornelis Claesz. hem reeds eerder op zijn werk te Puttershoek tot twee keer toe klappen gegeven. Jan was toen gedwongen zich te verweren en daarop brak een vechtpartij uit.
De dominee en beide ouderlingen probeerden de twee te verzoenen en bestraften hen vanwege "de ongeregeldheden bij haer lieden gepleecht ende vermaent voortaen Godtsalichlicker ende christelicker te wandelen om niemant eniche ergernisse te geven". Nadat beiden "berou ende leetwesen gedaen hebben over het gepasseerde ende bedreven stucken, sijn beijde van ons sooveel de voorz. questie belangt in versoeninge met de Kercke opgenomen".

N.B. Jan Cornelisz. Vischkil was gehuwd met Adriaantje Jacobs Boer, een dochter van mijn voorouders Jacob Adriaansz Boer en Barbel Aerts.

Bron: L.H. Oosten, J.C.J. Versteeg: Sint Anthoniepolder een kerk in de Hoeksche Waard (Vijfeneenhalve eeuw kerkgeschiedenis van Sint Anthoniepolder 1357-1907), 2007

16 april 2013

Beurt- en boterschippers

Vroeger zorgden schippers voor het vervoer van post en goederen.

Beurtschipper

Een beurtschipper onderhield een geregelde dienst tussen twee of meer plaatsen. Aan een beurtschipper werden uiteenlopende zaken toevertrouwd. Na het aanleggen moest de beurtschipper "van daar ten spoedigsten te besorgen aan den eijgenaar alle de brieven en addressen of opschriften en pakjes of geld, welke de schipper kan medenemen".

In de Hoeksche Waard voer een beurtschipper zowel vanaf 's-Gravendeel als vanaf "het Spui" bij De Wacht naar Dordrecht en Rotterdam. In 1780 werd een voorschrift opgesteld dat de "schippers zullen zig bescheyden en nugteren moeten gedraagen, teneinde de ingezetenen behoorlijk werden bedient en gerieft. Ook zullen dezelve by haare aankomst tot 's-Gravendeel zig in geene herbergen vermogen te begeven om te drinken of zig op eenigerley wijze aldaar op te houden".

Een Poonschuit
Boterschipper

Een boterschipper voer op een kleiner schip voor het doen van boodschappen, het bestellen van brieven en het vervoeren van kleinigheden. 's-Gravendeel had twee boterschippers die elke werkdag naar Dordrecht heen en weer voeren voor het doen van boodschappen, het bestellen van brieven en het vervoeren van andere kleinigheden. Arie Ariens Stooker, schipper vanaf 1729, had voor dit doel een poonschuit, die hij vanwege "zijn hogen ouderdom" in 1735 doorverkocht aan zijn opvolger Cors Ariens de Jongh. 

Korenschipper

Een korenschipper voer eens per week met een overdekt schip naar de weekmarkt in Rotterdam. Ook werd eens per week naar de Dordtse weekmarkt gevaren. Een korenschipper vervoerde alle zakgoederen, zoals graan, vlas, zaad, steen en kalk. 

10 april 2013

1816, "Het Jaar Zonder Zomer"

Eén van de zwaarste vulkaanuitbarstingen in mensenheugenis, die van de Tambora vulkaan in Indonesië in april 1815, vulde de atmosfeer met enorme stof-, gas- en aswolken, die resulteerden in temperatuurdalingen, waardoor 1816 bekend werd als "Het Jaar Zonder Zomer". 

De Tabora vulkaan is gelegen op het Indonesische eiland Soembawa. Hij was al zo'n 1000 jaar niet meer uitgebarsten, toen hij op 10 april 1815 weer begon te rommelen. Ooggetuigen meldden dat die dag een vuurzuil uit de berg omhoog schoot. Vervolgens regende het grote brokken puimsteen. In een explosie werd te top van de vulkaan eraf geblazen: de berg was oorspronkelijk 4300 m. hoog, na de uitbarsting nog maar 2800 m. Ten gevolge van de instorting werden verschillende eilanden in de Indonesische archipel door vloedgolven getroffen. Grote brokstukken kwamen tot op 40 kilometer afstand neer. Drie dagen lang was de Tambora in een dichte zwarte rook gehuld. De eilanden Bali en Lombok werden getroffen door hevige asregens, waardoor daar de oogst grotendeels werd vernietigd met hongersnood als gevolg. De uitbarstingen hielden 4 maanden aan. Naar schatting vonden ongeveer 70.000 mensen in Indonesië de dood ten gevolge van deze eruptie. 

De uitbarsting van de Tambora zorgde voor een grote toename van fijn stof in de atmosfeer. Daardoor werden de rest van het jaar overal ter wereld bijzonder kleurrijke zonsop- en ondergangen gemeld, terwijl in Hongarije begin 1816 bruine en roze sneeuw viel. 
Het stof veroorzaakte ook een wereldwijde afkoeling. Op het noordelijk halfrond was de temperatuur in 1816 gemiddeld ongeveer 0,3 graden lager dan normaal en het voorjaar en de zomer waren koud. Op veel plaatsen in Europa vroor en sneeuwde het al in augustus, waardoor vele oogsten verloren gingen. Er was hongersnood in Engeland, Ierland, Frankrijk en Zwitserland. Ook was er dat jaar abnormaal zware regenval, met als gevolg dat rivieren als de Rijn overstroomden. De hongersnood en overstromingen veroorzaakten epidemieën van tyfus en cholera, in de hand gewerkt door een verzwakte weerstand, onhygiënische omstandigheden en het rondtrekken op zoek naar voedsel. De hongersnood en voedselrellen duurden voort tot in 1817. 

Tienduizenden mensen uit Zuid-Duitsland kwamen naar Nederland in de hoop daar een overtocht naar Amerika te kunnen krijgen. Amsterdam raakte overvol en de Nederlandse regering trachtte de Duitsers tevergeefs al bij de grens tegen te houden.


Verder lezen: 

1 april 2013

Krankhoofdige Lijntje Teunisse de Quartel

Op 2-11-1687 verzocht Jannigje Reijers Cranendonck, echtgenote van Gijsbert Cornelisz van Doren, de kerkeraad rekening te houden met "de staat van haaren broeder Teunis Reijerze, bezwaart met een krankhoofdige moeder en een blinde suster". Volgens haar zeggen liet die tijd van schaarste niet toe, dat Teunis zijn huisje, dat heel bouwvallig was, kon opknappen. Behalve de last van zijn moeder en zuster was Teunis ook nog bezwaard met een schuld van 100 gulden aan de diakonie vanwege het onderhoud van zijn moeder. Teunis had beloofd dit bedrag te betalen indien de diakonie haar van het beslag op haar goederen wilde ontslaan, maar hij wist niet hoe hij dit bedrag bij elkaar moest krijgen "soo hij voorgemelde persoonen nog onderhouden en sijn huijsje te regt helpen souw". Daarom vroeg Jannetje om uitstel van betaling voor Teunis.

Teunis Reijerze Cranendonck (±1655-1705) was een jongere halfbroer van Jannigje. Zijn "blinde suster" moet zijn jongste zuster Jobje zijn geweest. Zij waren kinderen uit het 2e huwelijk van Reijer Pietersz Cranendonck. Uit zijn 1e huwelijk had Reijer 2 dochters, waaronder Jannigje. Vóór 1650 hertrouwde Reijer met Lijntje Teunisse de Quartel "alias Van der Linden". Zij was een dochter van Teunis Dircksz de Quartel en zijn vrouw Jobje Jorisdr. Lijntje had een broer Dirck en een zuster Lena, gehuwd met Aert Ceuijsmeuijs. 
Lijntje baarde haar echtgenoot minimaal 5 kinderen: Kors, Teunis, Gerrit, Pieter en Jobje. In de periode 1649-82 werd Lijntje regelmatig vermeld als koopster op veilingen te 's-Gravendeel, waar zij huisraad, kleding en enige levende have (2 paarden en 1 kalf) kocht. Eind 1687 werd Lijntje als "krankhoofdig" omschreven. De datum van haar overlijden is onbekend, maar na haar overlijden bleven haar ongehuwde kinderen Teunis en Jobje in het ouderlijk huis wonen.

Op 18-11-1705 compareerden voor notaris Willem de Voogd om een testament op te maken: Teunis Reijers Cranendonck, ziek, en Jobje Reijers Cranendonck, bejaarden ongehuwde broeder en zuster, "tesamen bij den anderen inwonende" te 's-Gravendeel. Zij benoemden elkaar tot erfgenaam en op de tweede plaats de kinderen van Gerrit en Pieter Reijersz. Cranendonck, hun broeders. Reeds op 26-11-1705 gaf Jobje het overlijden van haar broer Teunis aan te 's-Gravendeel.

Na het overlijden van Teunis ging Jobje op 5-12-1706 te 's-Gravendeel in ondertrouw met Jan Teunisz van Ginkel, een glazenmaker en vlasser. Jan was te Puttershoek gedoopt op 1-11-1671 en was waarschijnlijk jonger dan Jobje. Jobje werd op 18-8-1731 in 's-Gravendeel begraven en Jan 2 maanden later op 27-10-1731.

's-Gravendeel

Bron: C. Sigmond & K.J. Slijkerman: De Geslachten Cranendonck in Holland ca. 1400-1700, Rotterdam, 1992.