Pieter Breur was in mei 1834 wegens diefstal met bezwarende omstandigheden veroordeeld tot te pronkstelling en 7-jarige tuchthuisstraf. Bij een tepronkstelling werd de delinquent met een ijzeren halsband of ring en met kettingen vastgeklonken en werd vervolgens overgelaten aan de spot van het volk die hem met vuil, rotte eieren, modder, appelen en dergelijke bekogelden. Daarna werd Pieter gedetineerd in Gouda.
 |
Het tuchthuis van Gouda |
In het tuchthuis van Gouda kreeg Pieter Breur op 22-4-1837 een meningsverschil met medegevangene Goedel over 70 centen, die Breur nog meende te goed te hebben van Goedel. Na een opmerking van Goedel, vloog Breur hem aan en stak hem met een mes in zijn buik, waarop Goedel in elkaar zakte. Achttien gevangenen op de slaapzaal waren getuige van de steekpartij. De toestand van Goedel verergerde zich tot hij op 28 april overleed. Bij de lijkschouwing bleek dat de gapende wond in de darmstreek een grootte had van ruim 3/4 duim.
 |
Vissingsche Courant, 19-12-1837 |
Pieter Breur werd tot "
de straffe des doods" veroordeeld wegens moedwillige manslag in het Huis van Detentie te Gouda gepleegd. De koning van Nederland heeft deze veroordeling vervolgens om laten zetten in de straf van geseling en brandmerk met de strop om de hals en nog 20 jaar opsluiting.