Pleun had het ouderlijk huis al meermalen kapotgeslagen en "zijn ouders meermalen gedreigt te slaan". Pleun sloeg "veel goed aan stucken" onder "vloeken en tieren", zodat zijn moeder "uijt haar huijs was gevlugt". Ook had Pleun eens een stoel naar zijn vader gegooid. Pleun zei dat het kwam door de drank en "omdat zijne ouders meer van zijn broeder als van hem hielden".
Op 25-3-1748 stond Pleun Hoogvliet in Dordrecht terecht voor de Hoge Vierschaar van Zuid-Holland. Enkele jaren eerder was hij op een zondagmiddag in de herberg van Arij Knegt op Puttershoek. Daar trof hij "een sekere vrouws persoon, zijnde een liedjeszangster". Volgens hem had de vrouw "soo door haar vuijle praat, als door haar gedurig knicken en wenken te kennen gegeven hebbende dat zij een hoer was". Pleun vertelde dat ze buiten de kroeg overeenkwamen om seks te hebben en dat hij haar daarvoor zou hebben betaald. "Vervolgens gekomen zijnde bij het weegje naar het molentje van het Hoeksche Nieuwlandt" had zij hem seks geweigerd en, volgens Pleun, hem het ontvangen geld weer teruggegeven. Daarop had Pleun haar "op den grondt gegoijt", waarop zij zich "zoo veel als zij konde verweerende" en "zijlieden te samen aan 't worstelen waren geraakt". Daarbij was de vrouw in de Vliet gevallen en er bij de andere oever weer uitgeklommen. Vervolgens was zij over "het kaatje langs voorbij den molen heen naar Puttershoek" gevlucht, waarbij zij haar "mandtje met liedeboekjes" achter had moeten laten.
Op 24-5-1748 werd Pleun Hoogvliet gevonnist. Hij werd gegeseld, gebrandmerkt en voor 70 jaar opgesloten in een tuchthuis, een gevangenis met dwangarbeid.
Puttershoek |
Geen opmerkingen:
Een reactie posten
Heb je aanvullingen of opmerkingen?