De "Blauwe Molen" (links) en "De Goudvink" (rechts) omstreeks 1869. |
Jacobus was de oudste zoon van het molenaarsechtpaar Willem van der Koogh (1689-1762) en Jacomina van Duijnen (±1689-1758). Jacobus van der Koogh, j.m. van Dordregt, wonend op de Noordendijk, bij mondelingh consent van Willem van der Koogh, zijn vader, was op 13-12-1733 in Dordrecht getrouwd met Margrita Kleijn (1707-93), j.d. van Dordregt, wonend bij de Beurs, geassisteerd met Marijke van Immerseel, haer moeder, eerst weduwe van Hendrik Kleijn en nu huijsvrouw van Mattijs Struijkmans. Jacobus en Margrita kregen 8 kinderen.
Op 16-2-1740 verkochten Jacobus van der Koog, zaagmolenaar, en Grietje Klijn, een object in de omgeving van de beurs aan de Wijnstraat aan Ariaan Meulemans, kleermaker, voor ƒ1460. Het betrof een object van de erflaters Maria van Immerseel en Matthijs Struijckmans, beiden overleden. Jacobus van der Koogh bezat tevens diverse huizen aan en in de omgeving van de Noordendijk.
Jacobus' oudste zoon, Willem van der Koogh (1734-1809), erfde paltrokzaagmolen "De Goudvink". Willem van der Koogh, j.m., geboren te Dordrecht, wonend op den Noordendijk, met schriftelijk consent van sijn vader, Jacobus van der Koogh, trouwde op 10-6-1781 in Dordrecht met Sijgje Brant, j.d., geboren te Giessendam, wonend op den Hallingendijk. Sijgje's broer Jacob Jillisse Brand (1743-96) was molenaar op een molen in de polder Wieldrecht.
Willem van der Koogh stelde "De Goudvink" verschillende keren als onderpand bij een lening tussen 1798-1801. Uiteindelijk verkocht Willem de molen in 1804 om zijn schuld af te lossen.
In de nacht van 29 op 30 november 1872 ontstond brand in de kap van "De Goudvink". De molen brandde geheel af en werd niet meer opgebouwd.
Bron: J. Zondervan-Van Heck: "Molens en de familie Van der Koogh te Dordrecht" in Gens Nostra, Jaargang 62, Nummer 10, Oktober 2007, Molens en Genealogie.